Vakmanschap
De eetlust van de boktorren en knaagkevers was zo groot, dat begin deze eeuw de oud- Hollandse eikenhouten kap van de Oude Ursulakerk in Warmenhuizen op instorten stond. Stalen trekstangen in balken en muren hielden een aantal jaren het gebouw overeind. Een grote restauratie maakt de kerk (nu) binnenkort weer toegankelijk voor publiek en kerkgangers.
Glenn Pronk, directeur van Pronk Restauratie BV uit Warmenhuizen, erkend restauratie bouwbedrijf en lid van de Vakgroep Restauratie, kent de kerk door en door. Zijn bedrijf, eerder geleid door zijn vader, is al twintig jaar betrokken bij het onderhoud. Pronk is ook verantwoordelijk voor onder meer de restauratie van de kerkmuur van De Waal op Texel, kerktorens in Bennebroek en Den Helder en het Zuiderhofje in Haarlem. De bestrijding van de torren en de kevers laat hij overigens over aan een daarin gespecialiseerd bedrijf. Buiten, hoog op de steigers staand, wijst hij samen met uitvoerder Jan Blankendaal, op de gebreken van de kerk, die verder reiken dan alleen de constructie. Want ook het metselwerk, het pleisterwerk en het leidekkerswerk moet onderhanden worden genomen.
Beschilderde gewelven
De Oude Ursulakerk in Warmenhuizen doet de naam ‘Oud’ eer aan. Haar geschiedenis gaat terug tot omstreeks 1200. Eerst als een Romaans kerkje, later in een laatgotische stijl uitgebouwd met een groot koor (vijftiende eeuw), een nieuw middenschip (zestiende eeuw) en tot slot aan de zuidzijde een transept, dat in de negentiende eeuw weer werd gesloopt. De toren dateert uit de veertiende eeuw. Faam dankt de kerk aan het houten gewelf dat in de zestiende eeuw is beschilderd met het Laatste Oordeel en andere Bijbelse voorstellingen. Dit schilderwerk van Jacob Cornelisz. van Oostsanen en diens broer Cornelis Cornelisz. Buys heeft lange tijd, van 1890 tot 1964, doorgebracht in de Teekenschool, naast het Rijksmuseum. Daar zou het eigenlijk worden geëxposeerd, maar is nooit aan het publiek getoond. In de laatste decennia van de vorige eeuw zijn de weer teruggeplaatste schilderingen grondig gerestaureerd.
Financiering
Het dreigende instortingsgevaar was reden voor een acute sluiting van de kerk, kort voor de kerst in 2003. Vervolgens duurde het nog zeven jaar voordat met de restauratie kon worden begonnen. Eerst was er geld nodig, van onder andere het Rijk, de Provincie Noord-Holland en van tal van particulieren, bedrijven en stichtingen. Glenn Pronk verwacht dat dit najaar er weer kerkdiensten, concerten en tentoonstellingen mogelijk zijn. ‘We zijn aan de binnenkant begonnen met het herstellen van de houtconstructies, het vervangen van het stucwerk en aan de buitenzijde met het opknappen van de gevels en de leien op het dak. Vrijwel onmiddellijk kwamen we andere gebreken tegen. Zo bleken bijvoorbeeld de goten slecht te zijn. Het voetlood moest worden vervangen, de overlap bleek veel te klein en overal zaten scheuren. Jammer genoeg mogen we het leien dak niet in zijn geheel vervangen, omdat dit niet is meegenomen in de subsidieaanvraag. Alleen daar waar strikt noodzakelijk herstellen we nu de leien, wat eigenlijk zonde is want nu staan de steigers er en over een jaar of tien, hooguit vijftien jaar moeten ze dus opnieuw worden opgebouwd’. Pronk wijst op de wijze waarop de leien zijn gelegd, ‘precies verkeerd om, met de kop naar het westen, waardoor wind en water er onder kunnen slaan’. Hij vermoedt dat dit bij de vorige restauratie, in de jaren zestig van de vorige eeuw, verkeerd is gegaan. ‘Het is, legt Jan Blankendaal uit, ‘een oud-Duitse dekking, die je al naar gelang de positie op de wind links- of rechtsom moet leggen. Dat zag je vroeger ook bij pannendaken. Tegenwoordig heb je nog maar één type pan, die je van één kant aflegt, maar vroeger had je links- en rechtsdekkende pannen. Kennis, die helaas niet bij iedereen meer aanwezig is’.
Herstel van de spanten
Verderop tonen Pronk en Blankendaal ingrepen via het dak, waar constructief herstel van binnenuit niet mogelijk is door de aanwezigheid van de gewelfschilderingen. ‘Op sommige plekken, zoals hier, zijn de spanten alleen bereikbaar door de leien te verwijderen’. Ze tonen enkele naast het dak liggende spantbenen, ‘op zijn West-Fries spantpoten’, die, dankzij het werk van de kevers en de torren, eruit zien als gatenkaas. Ook binnen ligt een groot aantal poreuze eikenhouten delen, waarvan sommige deel uitmaakten van de zogenoemde ‘kreupele stijl of standzoon’, vertellen Pronk en Blankendaal, een bouwconstructie die de belasting van het spant overbrengt op de trekbalk en niet op de wanden en daarmee uitzetting (het ‘spatten’) van de muren voorkomt. Enkele daarvan bleken volledig los te zitten, een reden te meer om de gehele houtconstructie van de kerk na te lopen. ‘Voor de kerk een gevaarlijke situatie, voor onze timmerlieden heerlijk om zich op uit te leven’, zegt Pronk. ‘Het is niet alleen het ambachtelijke timmerwerk, ook het zoeken naar het specifieke eikenhout, dat niet zomaar verkrijgbaar is, maakt het werk zo aantrekkelijk’. ‘En’, voegt hij er aan toe, ‘door de restauratie neemt de kennis over dit kerkgebouw enorm toe. Dat zou een reden moeten zijn om restauratie en onderhoud aan elkaar te koppelen, zoals ook de regelgeving inmiddels restauratie en instandhouding aan elkaar heeft gekoppeld. Wat je binnen het subsidiestelsel doet, kun je ook het beste in de uitvoer doen’. ‘Zet,’ bepleit hij, ‘in het belang van het gebouw de restaurateur gelijk aan een instandhoudingplan en laat hem de uitvoering daarvan verzorgen.